Advies over 'Onderwijs en opleiding 2010'
Op de top van Lissabon in maart 2000 stelden de Europese regeringsleiders zich het ambitieuze doel dat Europa in 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie in de wereld zou worden. Om dat te bereiken, maakten ze afspraken over beleidslijnen zoals tewerkstelling, sociale zekerheid en ook onderwijs.
Want om een kenniseconomie uit te bouwen, is onderwijs en opleiding een erg cruciale sector. Een kenniseconomie staat of valt met het competentieniveau van de werknemers. Daarom bouwt de Europese Unie aan een ambitieus programma met 13 doelstellingen dat de dynamiek van het onderwijsbeleid in de lidstaten moet ondersteunen. Op de Lentetop van de Europese staats- en regeringsleiders wordt over “Onderwijs en vorming 2010” een tussentijds rapport voorgelegd, dat ook een aantal nieuwe initiatieven omvat.
Kernopdrachten
De Vlor bracht over dit veranderingsproces een advies uit. De raad is verheugd dat onderwijs zoveel aandacht krijgt en erkend wordt als een sleutelsector in de samenleving. Het rapport over Onderwijs en opleiding 2010 maakt duidelijk dat de samenleving zeer veel verwacht van onderwijs. Onderwijs moet en zal daarin zijn verantwoordelijkheid opnemen. Maar onderwijs moet ook zijn andere kernopdrachten blijven vervullen: de ontwikkeling van de individuele leerling en zijn maatschappelijke integratie. Het speelt daarom ook altijd een kritische rol in de samenleving. Onderwijs is dus veel meer dan bijdragen tot economische ontwikkeling. Zijn pedagogische missie moet bovenaan blijven staan.
Om al die opdrachten waar te maken, vindt Europa dat er meer geïnvesteerd moet worden in onderwijs en opleiding. De Vlor deelt deze analyse, maar staat terughoudender tegenover de inbreng van private middelen. Hij vindt onderwijs een publiek goed en dus blijft de overheid de voornaamste, zoniet de enige, financier van het leerplichtonderwijs en de initiële opleiding in het hoger onderwijs. Alleen in specialisaties in het hoger onderwijs en in sommige vormen van volwassenenonderwijs rechtvaardigen de hoge terugverdieneffecten meer private investeringen.
Indicatoren en 'benchmarks'
Om de vooruitgang en de resultaten van het doelstellingenproces op te volgen, gebruikt de Commissie indicatoren en onderwijsrichtpunten (‘benchmarks'). De Vlor heeft er moeite mee dat die ‘meetpunten' enkel vlot te tellen aspecten van het onderwijs in kaart brengen. Op die manier dreigt men een complexe realiteit te vernauwen tot makkelijk meetbare factoren. Omdat de lidstaten willen scoren op de indicatoren kunnen andere belangrijke aspecten (attitudevorming, reflectie, enz.) op de achtergrond raken. De Vlor vindt ook dat men deze meetpunten niet los van hun context mag bekijken en zeker niet klakkeloos met Japanse of Amerikaanse resultaten kan vergelijken.
Een onderwijsbeleid mag evenmin volledig in het teken van de Europese doelstellingen staan. Elke lidstaat moet nog eigen prioriteiten kunnen leggen. De Vlor denkt dat Europa beter een gemeenschappelijk kader kan opzetten om de kwaliteitsstelsels meer op mekaar af te stemmen, dan dat het probeert om de onderwijssystemen van de lidstaten te harmoniseren.
De raad wijst er ten slotte op dat onderwijsveranderingen niet zomaar gedecreteerd kunnen worden. De Vlor vraagt aan de Unie en aan de Vlaamse overheid om na te denken over hoe de hervorming in de scholen kan gerealiseerd worden. Hij signaleert dat een hervormingsplan op papier nog geen echte veranderingen garandeert. Zij die de hervorming moeten doorvoeren in hun klas of school, moeten bij het denken over de verandering betrokken worden.