Advies over student tutoring
In het advies ontwikkelt de Vlor op vraag van de minister naar aanleiding van een studie die de Koning Boudewijnstichting uitvoerde in zijn opdracht, een eigen concept van student tutoring en koppelt daaraan enkele beleidsaanbevelingen. Het onderzoeksrapport is daarbij de belangrijkste inspiratiebron.
Student tutoring zijn initiatieven waarbij studenten uit het hoger onderwijs op een gestructureerde manier kinderen en jongeren uit het leerplichtonderwijs helpen en ondersteunen bij hun studie. Student tutoring kan al of niet ingebed zijn in het studieprogramma van de tutor. De tutoring kan thuis of op school plaats vinden, in een één–op-één relatie of in kleine groepjes.
Student tutoring moet altijd ingebed zijn in het gelijkeonderwijskansenbeleid van de betrokken school en in het diversiteitsbeleid van de betrokken hogeschool. Het blijft echter slechts één van de mogelijke manieren om aan gelijke onderwijskansen te werken. Zowel voor de school als voor de hogeschool moet student tutoring een eigen keuze blijven.
Student tutoring vertrekt altijd van wat leerlingen al kunnen, van wat zij al goed doen. Culpabilisering en stigmatisering moeten te allen tijde vermeden worden.
Student tutoring streeft doelstellingen na bij alle betrokken partners. Het is de vrijheid van elk initiatief om vanuit zijn context, in partnerschap en in samenspraak met alle partners te kiezen welke doelstellingen zij zullen nastreven.
Het is niet de bedoeling om alle leerlingen die beantwoorden aan de GOK-indicatoren te begeleiden via student tutoring. Dit is onmogelijk te realiseren door de instellingen voor hoger onderwijs en daarvoor zijn er onvoldoende studenten die als tutor kunnen of willen werken. Student tutoring zal daardoor nooit structureel deel kunnen uitmaken van het gelijke onderwijskansenbeleid.
Als de minister student tutoring wil ondersteunen en stimuleren, moet hij niet alleen de nodige specifieke middelen voorzien, maar ook zorgen voor meer continuïteit bij de toekenning van die middelen. De toekenning van specifieke middelen mag de verscheidenheid aan initiatieven die vandaag bestaat, niet in het gedrang brengen, maar mag evenmin aanleiding geven tot subsidiëring van om het even welk initiatief van student tutoring. De Vlor stelt voor om alleen specifieke middelen toe te kennen aan de initiatiefnemers voor de coördinatie van initiatieven die voldoen aan een aantal kwaliteitsstandaarden:
- Aan elk initiatief moet overleg tussen alle betrokken partners voorafgaan. Alle betrokken partners formuleren tijdens dit overleg hun verwachtingen en spreken af:
- welke activiteiten tutors kunnen ontwikkelen;
- welke doelstellingen zij nastreven bij: de leerlingen, de leerkrachten, de school, de tutors, de ouders, de docenten van de instelling voor hoger onderwijs en de instelling voor hoger onderwijs;
- waar leerlingen, studenten, ouders, leden van de betrokken schoolteams en docenten met vragen en problemen terecht kunnen;
- wie voor de opleiding van de tutors zal zorgen en wat die opleiding moet omvatten;
- waar, wanneer en met welke regelmaat de activiteiten plaats zullen hebben;
- hoe zij zullen omgaan met afwezigheden van tutors en tutees;
- welke instrumenten zij zullen gebruiken om de effecten van hun interventies te meten, zowel op procesniveau als op productniveau;
- welke vormen van structurele samenwerking zij zullen ontwikkelen tussen de betrokken partners;
- hoe zij zullen samenwerken met het CLB en met de pedagogische begeleidingsdienst.
- Elke school verantwoordt haar deelname aan het initiatief vanuit het geheel van acties die ze opzet om meer gelijke onderwijskansen te realiseren.
- De vorming van de tutors moet praktijkgericht zijn en veel belang hechten aan coac