Advies over de evaluatie van het decreet Leren en Werken

Het decreet over het stelsel van Leren en Werken (juli 2008) hervormde de verschillende systemen van deeltijds leren en deeltijds werken. Met dit advies op eigen initiatief wil de Vlor zijn bijdrage leveren aan de beleidsevaluatie van het decreet. Die evaluatie was decretaal voorzien in 2013, maar wordt jammer genoeg ten vroegste eind 2014 afgerond. Nochtans moeten het decreet dringend bijgestuurd worden. De Vlor vraagt dat leren en werken een prioriteit blijft voor de overheid en dat de flexibiliteit eigen aan het systeem behouden blijft binnen een aangepaste en soepele regelgeving en financiering. De Vlor pleit dan ook voor het behoud van een afzonderlijke regelgeving voor de systemen van leren en werken. Tijdens zijn evaluatie heeft de raad vastgesteld dat er onvoldoende betrouwbare gegevens en onderzoek beschikbaar zijn om het decreet ten gronde te evalueren. Een adequate monitoring is dan ook noodzakelijk. De Vlor blijft achter de doelstellingen van het decreet staan, maar vraagt bijsturing op een aantal vlakken. Om het voltijds engagement voor zoveel mogelijk jongeren te realiseren, vraagt de raad voldoende plaatsen zodat jongeren op elk moment kunnen instappen in een traject dat aansluit bij hun behoeften. Daarnaast moeten de verschillende statuten afgestemd worden, zonder de voordelen van de diversiteit ervan op te geven. Door blijvend in te zetten op trajectbegeleiding kunnen de trajecten zoveel mogelijk op maat van de jongeren vorm krijgen. Voor deze trajectbegeleiding is een nauwe samenwerking met het clb nodig, die daarvoor voldoende omkadering moet krijgen. De onthaalgroep moet zijn rol ten volle kunnen spelen en niet langer als een opleiding beschouwd worden. Tot slot moet er voor niet-leerplichtige leerlingen de mogelijkheid bestaan om in te stappen in een 1-4 organisatie. De Vlor is tevreden dat er door de Vlaamse kwalificatiestructuur duidelijke referentiekaders zijn voor de vormgeving van het aanbod. Om alle jongeren in de systemen van leren en werken de kans te geven op volwaardige kwalificaties is het belangrijk dat er voldoende variatie in het aanbod zit. Daarom moeten er beroepskwalificaties van verschillende niveaus aangeboden worden in de centra. Daarvoor is er wel een fijnmazig aanbod nodig. De ontwikkelaars van beroepskwalificaties moeten hier alert voor zijn. Tot slot herhaalt de Vlor zijn vraag om onderwijskwalificaties uit te reiken aan alle opleidingen aan onderwijs. De problematiek waarmee een aantal jongeren in de systemen van leren en werken kampt, is niet beperkt tot het beleidsdomein onderwijs. Daarom is een beleidsdomeinoverstijgende aanpak cruciaal. Voor de samenwerking met de sectoren ziet de Vlor de sectorconvenants als het belangrijkste instrument. De raad roept alle sectoren op om zich te engageren in de systemen van leren en werken en de inspanningen te borgen in laagconjunctuur. De samenwerking met de VDAB kan nog op een aantal vlakken verbeterd worden. Vooral de mogelijkheid dat jongeren tijdens hun traject bijkomende opleiding volgen staat hoog op de agenda. Tot slot vindt de Vlor het overleg tussen lokale actoren belangrijk, maar vraagt hij zich af of de ROP hiervoor het meest geschikte instrument zijn. De financiering van de systemen van leren en werken moet herbekeken worden. De raad stelt hiervoor een aantal criteria voor. De werking van de erkenningscommissie voor deeltijdse vorming moet herbekeken worden. Tot slot oordeelt de Vlor dat het voorziene systeem van externe kwaliteitszorg volstaat, maar wel uitgevoerd moet worden voor de drie systemen. Dat is nodig om een evenwichtige evaluatie mogelijk te maken. De raad betreurt dat op basis van de bijdrage van de onderwijsinspectie aan de beleidsevaluatie al wijzigingen aan de regelgeving werden doorgevoerd, voordat alle elementen van de beleidsevaluatie bekend zijn.
Download hier het volledige advies (PDF, 201.58KB)