Het versterken van studentenparticipatie door de instellingen hoger onderwijs
In haar antwoord op het advies over het stimuleren van studentenparticipatie, vroeg de minister aan de Vlor om een concreet voorstel te doen hoe instellingen hun visie en beleid inzake studentenparticipatie kunnen concretiseren.
Een gedeelde verantwoordelijkheid
De Vlor is voorstander van een dialoogmodel waar in vertrouwen constructief wordt samengewerkt. Belangrijk is dat er een instellingscultuur wordt ontwikkeld waar studentenparticipatie een integraal en wezenlijk deel uitmaakt van het instellingsbeleid. Hiertoe moeten bestaande regels, rechten en instrumenten duidelijk en formeel geëxpliciteerd worden zodat alle deelnemers aan het overleg hiervan op de hoogte zijn.
Beleidsplan en decretaal kader
De Vlor is van mening dat studentenparticipatie voor instellingen meer moet zijn dan enkel het verlenen van het studentenstatuut. Elke instelling moet, samen met zijn studenten(raad), nadenken over de visie, ondersteuning, specifieke acties en middelen die zij daartegenover zet. Dat vraagt een beleidskader dat geen onderdeel is van het beleidsplan studentenvoorzieningen, maar instellingsbreed gaat. Instellingen die wensen, kunnen dit concretiseren in een beleidsplan.
Het participatiereglement is een goed instrument dat gebruikt moet worden om gericht in te spelen op de noden van de studenten in de specifieke instellingscontext. Het is afdwingbaar en bevat de rechtsbescherming van de student. Het moet in dialoog met de studentenraad tot stand komen en studenten ook de mogelijkheid geven om studentenparticipatie in alle breedte concreet te realiseren.
Daartoe suggereert de raad enkele decretale aanpassingen, en vraagt aan de minister om die te realiseren via ODXXIX. Ter voorbereiding van ODXXIX moet bekeken worden welke minimale elementen geregeld moeten worden in het participatiereglementen om zo studenten meer slagkracht te geven. Bijkomend kan worden geëxpliciteerd waar/bij wie studenten terechtkunnen als de instelling haar (decretale) engagementen niet nakomt.
De Vlor vindt bovendien dat het beleid inzake studentenparticipatie een thema kan zijn bij een systeembrede analyse in kwaliteitszorg. Daarbij wordt instellingsoverschrijdend een thema belicht en geanalyseerd door de NVAO.
Rechtspositieregeling van de student
De Vlor vraagt dat het statuut van studentenvertegenwoordiger afdwingbaar is. Dit is vandaag nog onvoldoende het geval. Het statuut moet automatisch worden toegekend bij het opnemen van een intern of extern mandaat. De studentenraad moet samen met het instellingsbestuur een lijst opmaken met welke mandaten in aanmerking komen voor erkenning.
De Vlor stelt ook voor dat de instellingen een onafhankelijk functionerende ombudsdienst voorzien en die ook een duidelijke plaats geven in het organogram van de instelling.
Faciliteiten en ondersteuning
Voor de Vlor moeten de faciliteiten uit het participatiedecreet niet worden aangepast. Hij vraagt wel dat deze faciliteiten kunnen ingezet worden voor alle effectief opgenomen mandaten. Ze moeten ook gelden bij stages en er moet op toegekeken worden dat ze ook effectief toegekend worden.
De Codex Hoger Onderwijs voorziet dat de instelling de studentenraad financieel ondersteunt. De Vlor vindt het belangrijk dat die financiële ondersteuning op een adequate manier en met een realistisch begroot budget gebeurt. De Vlor vraagt de manier waarop het budget wordt vastgelegd, in elk geval sterker decretaal te verankeren.
Tot slot moet verder nagedacht worden over personele ondersteuning van de studentenraad, vorming, validering van studentenvertegenwoordiging en goede afspraken over logistieke ondersteuning.